Vandaag kwam ik mezelf tegen. Ik liep langs een café op de Nieuwmarkt, en daar zat ik, alleen en eenzaam aan een tafeltje. Nou kom ik mezelf wel vaker tegen, gezellig wordt het nooit. Toch kan ik er niet aan voorbijgaan, en dus nodigde ik mezelf uit voor een borrel aan de keukentafel.
Het openbaar vervoer was al lang opgehouden te rijden, en de lange wandeling naar mijn huis door een ijskoude wind met een gevoelstemperatuur van -6 maakte het er niet veel aangenamer op. Ik sprak niet. Ik had het te druk met warm blijven. Rustig blijven, niet boos, niet bang, niet verdrietig. Gewoon: niets. Doorlopen. Handen in de zakken, twee sjaals om het koude hoofd.
Eén straat voor mijn eigen straat passeerde ik twee mannen.