Vandaag kwam ik mezelf tegen. Ik liep langs een café op de Nieuwmarkt, en daar zat ik, alleen en eenzaam aan een tafeltje. Nou kom ik mezelf wel vaker tegen, gezellig wordt het nooit. Toch kan ik er niet aan voorbijgaan, en dus nodigde ik mezelf uit voor een borrel aan de keukentafel.
Het openbaar vervoer was al lang opgehouden te rijden, en de lange wandeling naar mijn huis door een ijskoude wind met een gevoelstemperatuur van -6 maakte het er niet veel aangenamer op. Ik sprak niet. Ik had het te druk met warm blijven. Rustig blijven, niet boos, niet bang, niet verdrietig. Gewoon: niets. Doorlopen. Handen in de zakken, twee sjaals om het koude hoofd.
Eén straat voor mijn eigen straat passeerde ik twee mannen.
“Heee, kijk nou eens, wat een mooie sjaal. Twéé sjaals, zelfs! Daar wil ik er wel één van!”
“Ik wil ze wel alletwee!”
Nog steeds sprak ik niet. Ze lachten en liepen door.
Aan de keukentafel is het altijd warm. Drank binnen handbereik, hapjes kunnen snel worden bereid. Ik piepte snel een paar appelflappen op in het oventje. Ik zat witjes tegenover me. Het zag er niet naar uit dat ik iets zou willen eten. De drank echter vloeide rijkelijk, as usual.
Wat kon ik zeggen? Waar moest ik beginnen? Zwijgend dronk ik, terwijl ik mezelf aankeek. Langzaam ontdooide ik. De kleur van mijn ogen veranderde van bijna zwart naar helder blauw-grijs en kreeg weer de zachtheid die ik zo goed ken, waar ik zo van houd. Ik vertelde een luchtige anekdote, ik moest lachen en dat deed me goed. Ik begon een lang verhaal over de liefde, dat verzandde in een tirade tegen alles dat zich mens noemt. Ik werd weemoedig. Ik dacht aan de verdwaalde liefde, de kleur van zand, en hoe de kleur van de oppervlakte van stilstaand slootwater gevormd wordt door de lagen weerkaatst en doorgelaten licht. Net ogen.
Wat is alles ingewikkeld, wilde ik zeggen, maar bleef steken in een misplaatste hiklach. Verlegen keek ik mij aan. Zoals (u weet) wel vaker, vroeg ik me af of ik seks met mij wilde. Niemand die mij beter kent, tenslotte. Maar ik was al opgestaan, had mijn jas aangedaan en verdween snel door de keukendeur. Een vlaag koude lucht sloeg dood in de warmte van de keuken.
Het was al licht.
Een reactie op "Aan de keukentafel"