Veel mensen vinden mij een zeikerd. Ik praat met iemand over mijn buurt en dan zeggen ze: “Wat ben je toch een zeikerd.” Ik zeg dan dat ik dat best weet, om vervolgens uit te leggen dat ik heus wel eens positief wil zijn maar dat de oorzaken van mijn buurtpessimisme zich altijd onvrijwillig bij mij opdringen. Een voorbeeld.
Ergens in de middag, ik ben op weg naar de voordeur van mijn huis. Ik fiets over de stoep, ik ben ook niet vrij van zonden, en bij een boom vlak voor mijn portiekje is een jongen uit de buurt bezig met iets. “Waarschijnlijk met uitdruppelen,” denk ik bij mijzelf. Als ik langs fiets zie ik inderdaad een dikke stroom urine van de boom wegvloeien. Nu moet ik zeggen dat dit geen ongewoon gedrag is bij ons in de straat. Mijn bovenbuurman en ik hebben al menig gesprek gevuld met de klachten over de stank van pis die regelmatig in de straat hangt. Ik zet mijn fiets vast en zie dat het urinejong nog steeds rondhangt. Wat daarna volgt sla ik gade met volstrekte verbazing.
De jongen heeft kennelijk aangebeld bij mijn portiekje, want als ik aan kom lopen wordt mijn voordeur van binnen opengedaan. Er wordt door de jongen iets naar boven geschreeuwd waarop ik de zoon van mijn bovenbuurman hoor lachen en vervolgens loopt de asociaal de trap op.
Mijn mond valt open.
De jongen gaat op bezoek bij mijn bovenbuurjongen, maar niet voordat hij de boom, die minder dan twee meter van ons huis staat, ondergezeken heeft. Dit soort mensen sporen niet. En van dit soort mensen lijken er een buitensporig aantal bij mij in de buurt te wonen. Ik zie namelijk bij mijn schoonouders in Oud-Zuid nooit iemand eerst tegen een boom aan pissen voordat hij bij zijn vrienden aanbelt.
Een reactie op "Buurtpessimisme"