Opmerkelijk is dat juist de visie van die ouwe knarren naadloos lijkt aan te sluiten bij de hedendaagse criminologische en pedagogische denkbeelden omtrent het voorkomen van jeugdcriminaliteit. Dat sociale controle de kans op delinquentie bij kinderen vermindert is echt niets nieuws. En dat zelfde geldt voor het spelen in een groep kinderen met gezonde normen en waarden, een gestructureerde leefomgeving en het vroegtijdig signaleren van probleemgedrag. Normaliter zouden dit soort denkbeelden mij jeuk bezorgen, maar het lijkt wonderbaarlijk te kloppen: kinderen leren elkaar spelenderwijs kennen en onderwerpen zich aan de geldende mores. Ettertjes worden vanuit de groep gecorrigeerd en kinderen die rare dingen met dieren doen of ongewenst aan de genitaliën van hun kameraadjes zitten worden opgemerkt en met de juiste signalen thuis afgeleverd.
De speeltuin als wonderopvoeder? Zo ver wil ik niet gaan, maar het lijkt mij duidelijk dat er wel degelijk sprake is van een preventieve werking met betrekking tot jeugdcriminaliteit, in ieder geval op lange termijn. Je zou dus denken dat het de gemeente ernst is met het in stand en gezond houden van de Amsterdamse speeltuinverenigingen. Voorkomen is tenslotte beter dan genezen, niet waar?
Dat blijkt in de praktijk echter nogal tegen te vallen. De gemeente vindt jongeren pas interessant als ze oud genoeg zijn om de bocht uit te vliegen. Terwijl er jaarlijks bakken met geld worden besteed om deze boys weer terug in het gareel te krijgen, had de overheid tien jaar geleden voor een fractie daarvan kunnen voorkomen dat deze jongens, of in ieder geval een deel daarvan, ooit op het verkeerde pad terecht zouden komen. Niet alleen door het stimuleren van allerlei sociale speel- en activiteitennetwerken in de buurt, maar bijvoorbeeld ook door kleinere klassen in het lager onderwijs, allerlei zaken die geld kosten, maar zich op langere termijn terug verdienen.
Waarom dat is? Allereerst is preventieve werking niet direct meetbaar, althans niet in harde cijfers. Je kunt achteraf niet zeggen hoeveel procent van een ploeg jongeren op het rechte pad zijn gebleven omdat ze als kind een speeltuin-met-vereniging voor de deur hadden. Dat is ook zo mooi aan die snel scorende jongerenprojecten, je stuurt honderd man op werkvakantie naar de woestijn of een verantwoord bouwproject en na een jaar kun je al precies aangeven hoeveel van deze jongeren weer in criminaliteit zijn vervallen. En dat willen we graag: geld besteden aan korte termijnprojecten die snelle resultaten opleveren, geen vage investeringen in vage projecten die misschien over vele jaren enig effect sorteren. Voor onze bestuurders geldt bovendien nog iets anders: lange termijninvesteringen zijn misschien een stuk nuttiger dan korte klappen, als het effect pas over drie ambtstermijnen merkbaar is, valt er politiek niet mee te scoren.
Kun je beter hier en daar een paar wipkippen neerzetten, die kun je tenminste Europees aanbesteden. Ook belangrijk, toch?
Maar ik heb wel een idee hoe je dit misschien zou kunnen meten (ongehinderd door enige kennis van sociaal-maatschappelijk onderzoek: in mijn herinnering zijn de jaren 80 de tijd dat er de minste problemen waren met randgroepjongeren, (kleine) criminaliteit, etc. Daarvóór had je de jeugdbendes (pleiners en dijkers, KB en Kreidlerploeg oost, etc). Toen een decennium niets. Daarna begon het gelzaer weer in geuzeveld, diamantbuurt, etc.
Toevallig is die niet-probleemjeugd uit de jaren 80 nou net de generatie die in de jaren 70 een enorm scala aan activiteiten voorgeschoteld heeft gekregen.
Maar: dit is alleen maar mijn herinnering, dus als er nou even een sociaal wetenschapper aan gaat zitten plussen en minnen kunnen we vast wel uitvinden wat het gekost heeft en wat het opgeleverd heeft.