Terwijl ik geconcentreerd bezig ben wordt er op het raam van de studeerkamer getikt. Dat kan helemaal niet. Mijn studeerkamer ligt op de eerste etage. Een beetje korzelig kijk ik op van het beeldscherm. Er is niemand te zien. Ik haal mijn schouders op en werk door. Maar hoor: daar is het nijdige getik weer.
Ik trek een niet al te intelligent gezicht en buig me ver over het bureau. In de buitenvensterbank zit een pimpelmees tegen het raam te tikken. Voor het verhaal zou het natuurlijk mooier zijn als het een roodborstje was, maar van onze cliché's trekt zo'n beestje zich geen donder aan. In elk geval is de boodschap duidelijk. 'Je hebt gelijk maatje,' brom ik. 'Het is weer tijd om bij te voeren.'
Dat lukt aardig. Amper heb ik de voordeur achter me gesloten of de eerste verkenners arriveren. Al snel hangt er een koolmeesje ondersteboven aan een van de vetbollen. Een vink scharrelt tussen de zonnepitten die ik op de grond heb gegooid. Er strijken spreeuwen, pimpelmezen en heggemussen neer. Niet veel later hangt er zelfs een grote bonte specht aan de pinda's. Ik ga het water voor de pasta opzetten. Terwijl het buiten begint te schemeren beslaat mijn keukenraam. Zachtjes spinnend trek ik me terug in een waas van warmte en tevredenheid.
De volgende dag moet ik naar kantoor. Als ik thuiskom is het al donker, maar natuurlijk wil ik nog even kijken hoe het vogelvoer erbij hangt. Erbij hing, moet ik zeggen, want de boom is leeg. Ongelovig staar ik naar de kale takken. De vetbollen, de pindanetjes, de grote stang met zonnepitten, ze zijn weg. Foetsie. Pleite.
In het licht van de straatlantaarn speur ik naar sporen op de grond, maar daar liggen alleen de mango en de appelen. Dat kan niet. Ik heb wel eens gezien dat vogels een netje kapotscheurden, maar toen lag de bodem eronder bezaaid met pinda's. Het jaar daarop had ik meer pindaplanten in mijn tuin dan Jimmy Carter. Nu is er niets te bekennen. Ik weet het zeker: dat kan niet door vogels gebeurd zijn - dat is mensenwerk.
Maar wie, in vredesnaam, steelt er nou een paar vetbollen en een net vol pinda's uit je voortuin? Kinderen? Junks? Je hoeft maar aan het vet te ruiken om te begrijpen dat het voor menselijke consumptie ongeschikt is. En ongebrande pinda's zijn ook al niet te vreten - geloof me, ik heb het geprobeerd. Moet ik dan aannemen dat iemand mijn vogelvoer heeft geklauwd om het in zijn eigen tuin op te hangen? Voor een paar dubbeltjes? Nondeju, ik weet dat Zuidoost een roversnest is, maar zijn we zo diep gezonken?
Hyperventilerend van woede bel ik met vrienden en familieleden. Ook aan de andere kant van de lijn is de verontwaardiging groot. Al twee dagen later brengt de postbode een groot pak vol vetbollen. Van mijn broer uit Groningen. Zelf heb ik inmiddels ook weer een pak vogelvoer gekocht. Ik laat me niet kisten. Maar wel tref ik bepaalde maatregelen.
Ik sleep de ladder uit het schuurtje en ik hang het voer hoog in de boom, waar zelfs de langste vingers er niet bij kunnen. Bovendien gebruik ik flink wat extra touw, zodat het zo goed als onmogelijk wordt om de vetbollen los te rukken. Een kwartier lang sta ik in wankel evenwicht mijn liefdadige werk te verrichten. Als het karwei gefikst is ga ik op de loer liggen achter het raam van mijn studeerkamer, klaar om naar buiten te stormen en de dief op de schedel te timmeren met de hapjespan, die ik speciaal voor dat doel heb klaargezet.
Lange tijd gebeurt er niets. Af en toe loopt er iemand door de straat, maar niemand maakt aanstalten om mijn vetbollen te rippen. Er hangen zowaar alweer mezen aan het pindanetje, en op de grond staat een zanglijster in de appels te pikken. Dan strijkt een dikke ekster neer in de prunus. Met zijn snavel tikt hij voorzichtig tegen een vetbol. Hij manipuleert een beetje met de stevig vastgeknoopte touwtjes, die niet meegeven. Maar na wat ruk- en trekwerk heeft hij de hele vetbol losgetrokken, met netje en al. Met de punt van het netje in zijn snavel vliegt hij naar een hoge conifeer aan de overkant, waar zijn nest moet zijn.
Na een minuut is de ekster alweer terug. Hij probeert zijn kunstje van daarnet te herhalen, maar blijkbaar heb ik deze vetbol iets zorgvuldiger bevestigd. Hoe hij ook rukt en trekt, de bol wil van geen wijken weten. 'Haa, schobbejak,' denk ik, 'daar heb ik je!' Maar dan heb ik buiten de ekster gerekend. Als hij merkt dat de vetbol vastzit wijzigt hij zijn tactiek en scheurt doodleuk het hele netje open. De vetbol dondert op de grond, waar de ekster hem oppikt. En dat is twee.
Vol ongeloof zie ik hoe de ekster systematisch de ene na de andere vetbol uit de boom rauscht en naar zijn nest transporteert. Ik moet er smakelijk om lachen. In elk geval is mijn vertrouwen in de mensheid weer een beetje hersteld. Maar één ding is duidelijk: ik moet een bomvrije methode bedenken om mijn vogelvoer in de boom te hangen.
En die ekster? Ach, per slot van rekening moet een ekster ook eten. Dat hij daarbij iets slimmer te werk gaat dan zijn concurrenten (en dan ik) kun je hem moeilijk kwalijk nemen. Ergens heb ik het met hem te doen. In een aanval van vraatzucht heb ik ooit vier kaassoufflé's achter elkaar gegeten. Dat is me niet goed bekomen. Moet je je voorstellen hoe zo'n beest zich na twaalf vetbollen voelt.
ZO was (is?) trouwens een vogelparadijs. Toen ik er nog woonde had een winterkoninkje z'n nest geknutseld op mijn balkon, in (tussen) een trui die ik over de waslijn te luchten had gehangen.