
Tien jaar dood liggen in je huis. Het was even landelijk nieuws. Zo’n lange periode dood liggen is gelukkig zeldzaam. ‘Woninglijken’ - zoals de GGD mensen noemt die langer dan 24 uur dood in de woning liggen - zijn dat echter niet. Gemiddeld liggen er nu in Amsterdam plm. 5 mensen dood in hun woning.
Onlangs maakte ik het zelf bij mijn buurman mee. Bij de buurman brandde het licht in zijn gang. Niet heel vreemd ’s avonds laat, maar wel genoeg voor een onderbuikgevoel. Aanbellen? Dat zou weinig zin hebben. De buurman kennende zou hij niet opendoen. En ’s avonds al helemaal niet. Of was de buurman misschien naar het ziekenhuis? Hij had laatst verteld dat hij naar een arts moest. En had hij dan het licht aangelaten tegen inbrekers?
Toen ook de post niet uit de brievenbus werd gehaald, ging mijn man via de schutting naar de tuin van de buurman. Een kleine kier onder het gordijn gaf het antwoord. De onderbuikgevoelens bleken helemaal terecht: de buurman was overleden. De politie kwam. De slotenmaker. En uiteindelijk de rouwwagen.
De politie kon geen familie vinden. De zaak werd overgedragen aan de dienst Uitvaarten van de gemeente Amsterdam. Het Marokkaanse consulaat schoot niet op met het vinden van familie in Marokko. Twintig dagen werd er gewacht op mensen die er niet leken te zijn. De eenzaamheid van mijn buurman deed pijn. Met drie buren stonden we als enige ‘nabestaanden’ aan zijn graf. Na de begrafenis kwam er gelukkig nog een vriend van de buurman langs.
In berichten over de vrouw die tien jaar dood lag in haar woning, krijgt de samenleving er flink van langs. De buren. De familie. Zo ook cultuurhistoricus René Cuperus die de column ‘De sociologie van woninglijken’ schrijft. “Zo’n tragisch geval in Rotterdam schreeuwt om bespiegelingen over de samenleving waarin wij leven’.
Nu woont René Cuperus volgens eigen zeggen in een ‘hyper-sociale buurt’ waar iedereen elkaars sleutels heeft en de buurtactiviteiten niet zijn bij te houden. Hoor ik daar de titelsong van Cheers? Een woninglijk in zijn straat lijkt hem minder voorstelbaar. Maar in andere straten – die niet zo hyper-sociaal als de zijne zijn – kan het natuurlijk wel. Nu zou ik onze straat niet als hyper-sociaal beschrijven, maar ik ken alle buren van de tien huizen in mijn portiek, heb de sleutel van mijn buren en verzorg de poezen tijdens vakanties.
Volgens Cuperus en de Ouderenbond zullen in de toekomst veel vaker woninglijken worden gevonden. Kinderen hebben het namelijk maar ‘druk, druk, druk met de carrières’. En de zwakkeren zijn overgeleverd aan de snelle, globale wereld. Uiteindelijk komt hij van economische innovatiekracht, de participatiesamenleving ('waar de kansrijken de kansarmen disciplineren en vernederen') bij Rutte terecht. Marjolein Moorman van de Amsterdamse PvdA applaudisseert op Twitter. Altijd fijn als je Rutte die woninglijken in de schoenen kan schuiven!
Wetenschapper Cuperus vergeet de andere cijfers uit het rapport van de GGD te melden: in Amsterdam is het percentage alleenwonenden hoger (33% versus 19% in de regio) en er is vaak sprake van alcohol- en drugsgebruik, psychiatrie en/of vervuiling. Nu drink ik graag een kopje koffie met de buren, maar voor een kopje koffie in een vervuilde woning heb je een sterke maag nodig. En de Amsterdamse bouwstijl – wonen op drie hoog zonder galerij – zorgt er volgens de GGD ook voor dat je minder snel wordt opgemerkt.
De buren! De samenleving! Is het wel zo simpel? Uit mijn ervaring met de buurman leer ik twee dingen. Als je alleen woont, dan is de kans simpelweg groter dat je pas na 24 uur wordt gevonden. Maar dat betekent niet automatisch dat je eenzaam bent. Een familielid van ons is na 48 uur gevonden. Ja, hij woonde alleen, maar was geenszins eenzaam. Het kan even duren voor de omgeving doorheeft dat er iets mis is. Ook in het geval van mijn buurman – het ganglicht brandde – ga je niet direct met een stormram naar binnen.
En ik heb me heel ongemakkelijk en verdrietig gevoeld over de eenzaamheid van mijn buurman. Hadden wij niet meer moeten doen? Over de doden niets dan goeds, maar de buurman was niet de vriendelijkste man. Hij werd boos als kinderen aan het stoepkrijten waren. Of als mensen hun fiets uit de tuin pakten. Hij had ruzie met meerdere buren. We maakten vaak een praatje, zijn een paar keer op bezoek geweest en hebben zijn tuin dit jaar aangepakt. Een andere buurman deed regelmatig boodschappen voor hem. De buurvrouw heeft zijn gordijnen nog genaaid. Adviezen van de buurvrouw om eens naar het buurthuis te gaan of de thuishulp in te schakelen sloeg hij in de wind.
Zo zwart-wit is het in mijn ogen dus niet. Eenzaamheid in combinatie met de dood is een ongemakkelijke waarheid voor de samenleving. Voor de buren. En het kan net zo goed in de straat van Cuperus plaatsvinden. Of zoals Cuperus zijn stuk begint: 'Maar misschien lezen we van zulke incidenten iets te makkelijk maatschappelijke trends af'.
Het rapport van de GGD gebruikt m.i. de verkeerde methode qua alleenstaanden. Je kan beter uitgaan van het aantal eenpersoonshuishoudens. Dat zijn er in Amsterdam ruim 230.000 van de 430.000 huishoudens.
Leuk dat je het artikel in Trouw aanhaalt. Een van de schrijvers, Henk Plenter, werkte vroeger bij de GGD. Bij de afdeling die vervuilde woningen schoonmaakte en inderdaad ook vaak 'woninglijken' aantrof.